Lisette Verkerk in Peru

Artikel in Spin – en Verfkrant | nummer 4 | december 2011

Karmijnrood, het rood uit cochenille luizen

Door Lisette Verkerk

In Peru, in de Heilige Vallei van de Inca’s op 2.850 m. hoogte, leven de cochenille luizen op verwilderde schijfcactussen. Deze hebben vaak een eigenaar die in het seizoen de luizen oogst om ze te verkopen aan de plaatselijke kruidenier.

   

Na de regentijd, in de maanden maart en april, als de schijven van de cactussen zich gevuld hebben met water, en de luizen die leven van het sap van de cactussen lekker dik zijn, worden de luizen door de families geoogst. Het oogsten van de luizen is nog niet zo eenvoudig. Vaak zijn de cactussen moeilijk bereikbaar door het ruwe terrein. Daarnaast moet je oppassen voor de fijne stekeltjes van de vijgen die de huid enorm kunnen irriteren en maar moeilijk te verwijderen zijn. Vooral duiven schijnen dol te zijn op de luizen maar kunnen deze niet direct van de cactus eten omdat hun oogjes dan verwond zullen worden door deze fijne stekeltjes.

Voor het oogsten van de luizen gebruikt men een kleine bezem gemaakt van fijne takjes of iets anders wat maar voorhanden is. De luizen worden in een schaaltje opgevangen en vaak per gewicht verkocht aan een plaatselijke kruidenier. Die in het seizoen een bordje op de deur heeft hangen met; Se compra cochenille, Aankoop van cochenille.

Het is een mooi gezicht de schijfcactussen vol met witte pluizige luizen maar de aanwezigheid van cochenille luizen betekent dat de plant ziek is en vaak op lange termijn dat de cactus zal sterven. De luizen leven dan ook als parasieten op de cactus en putten deze volledig uit. Daarnaast zal een cactus plant vol met cochenille luizen geen vijgen geven.

Na het oogsten worden de dikke, volle luizen in de brandende zon te drogen gelegd. Dit droogproces duurt enkele weken. Daarbij worden de luizen uitgelegd op een stuk plastic of wat maar voor handen is. Elke avond worden de luizen binnengehaald om ze te beschermen tegen de duiven die er nu ongestoord van kunnen snoepen en om te voorkomen dat ze meegenomen worden want cochenille is erg kostbaar.

Als de luizen goed droog zijn worden ze tussen twee stenen fijn gemalen tot een poeder dat  mooi dieprood van kleur is.

Voor het verven wordt er water gekookt in een grote pan op het houtvuur, en wordt er een handje cochenille poeder toegevoegd. Vervolgens wordt de gesponnen wol in het verfbad ondergedompeld en wordt het geheel gekookt tot de juiste kleur is bereikt. Dan wordt de wol er uit gehaald en in een plastic teil gelegd om af te koelen. Tenslotte wordt de garen uitgespoeld en wordt het garen in strengen in de zon te drogen gehangen totdat het volledig droog is. Daarna wordt de wol getwijnd en is de wol klaar om te weven.

Volgens de traditie in de hooglanden wordt er veel rood en oranje verwerkt in de geweven en gebreide producten. In het verleden was het dieprood van de cochenille de meest gebruikte kleurstof. Tegenwoordig heeft men makkelijk toegang tot goedkopere synthetische kleurstoffen en geverfde garens, waardoor het gebruik van cochenille is afgenomen.

Door de opkomst van de modernisering maar ook door de sterk aanwezige discriminatie van de inheemse bevolking is men steeds meer moderne, westerse kleding gaan dragen en is het weven van de traditionele kleding sterk afgenomen.

Categorie: Blogs - geschreven door Lisette op 6 januari 2012 om 15:58